Het meerjarenplan moet financieel in evenwicht zijn. Dat betekent dat het bestuur het geplande beleid kan realiseren binnen de financiële mogelijkheden zonder een hypotheek te leggen op de toekomst. Het Besluit van de Vlaamse Regering van 30 maart 2018 bepaalt dat het meerjarenplan (en de aanpassing ervan) financieel in evenwicht is als:
- het geraamde beschikbaar budgettair resultaat voor elk jaar minstens gelijk is aan nul
- en de geraamde autofinancieringsmarge van het laatste jaar van de periode van het meerjarenplan groter is dan of gelijk aan nul.
1° Het beschikbaar budgettair resultaat
De eerste voorwaarde is bedoeld om op de korte termijn (periode van één jaar) te zorgen voor een financieel evenwicht: het toestandsevenwicht. Als het beschikbaar budgettair resultaat elk jaar groter is dan of gelijk aan nul, betekent dat gewoon dat het bestuur aan het einde van het jaar meer budgettaire middelen overhoudt dan het heeft uitgegeven (of plant uit te geven).
2° De autofinancieringsmarge (AFM)
De tweede voorwaarde stuurt aan op een financieel evenwicht op de lange termijn (gedurende de periode van het meerjarenplan): het structurele evenwicht. Dat evenwicht wordt aangetoond als de geraamde autofinancieringsmarge van het laatste jaar van het meerjarenplan groter dan of gelijk is aan nul.
Die parameter wordt berekend door het verschil te maken tussen de operationele cashflow die het bestuur zelf kan genereren en de netto periodieke leningsaflossingen. Het is wat overblijft nadat een bestuur uit het saldo van de exploitatie-ontvangsten en -uitgaven ook de netto periodieke aflossingen van leningen heeft betaald.
Een positief resultaat betekent dat het bestuur meer middelen genereert (of overhoudt) dan nodig, om haar leningen te kunnen terugbetalen. Er is dus marge om zelf nieuwe investeringen te financieren of om bijkomende leningen aan te gaan en de hieruit voortvloeiende leningslasten te dragen. De autofinancieringsmarge betekent dus letterlijk de marge waarbinnen het bestuur zelf in staat is om nieuwe investeringen te financieren (hetzij zelf, hetzij via bijkomende leningen).
De autofinancieringsmarge moet op het einde van de planningsperiode positief zijn. Opdat niet-recurrente verrichtingen geen vertekend beeld zouden geven, wordt de autofinancieringsmarge geëvalueerd in het laatste jaar van de periode van het meerjarenplan. Dat betekent dat ze in een bepaald jaar negatief kan zijn (het exploitatiesaldo volstaat dan niet om de netto periodieke aflossingen te betalen), op voorwaarde dat ze op het einde van de planningsperiode positief is. Daarbij wordt altijd gekeken naar het laatste jaar van het oorspronkelijke meerjarenplan. Zo garandeert het bestuur dat geen hypotheek gelegd wordt op de toekomstige bestuursperiode(n). Een positieve autofinancieringsmarge aan het eind van het meerjarenplan geeft financiële ademruimte voor de volgende bestuursploeg.